Boekbespreking

 

DE GEHUWDE PRIESTER in de Katholieke Kerk
Auteur: A.F. Peeters
ISBN: 90-6215-750-5
Uitgeverij/Drukkerij: VIP Handelslei 189 te 2980 ZOERSEL
Distributeur: Maklu uitgevers Somerstraat 13-15 te 2018 ANTWERPEN

In het Nieuwe Testament is nergens sprake van een door Jezus opgelegd verplicht celibaat. Om het celibaat aan te prijzen beroept de Kerk zich hoofdzakelijk op de tekst van Mt. 19, 12 waarin sprake is van ‘onhuwbaren die zichzelf onhuwbaar hebben gemaakt omwille van het Rijk der hemelen’. Hieruit kan echter geen verplichting tot celibaat voor het priesterschap worden besloten; hoogstens een aanbeveling.

Voor het gnosticisme, een filosofische stroming die haar oorsprong vond bij Plato, was het goede alleen te vinden in de geest of het vergeestelijken van de mens met als gevolg de verachting van het lichaam. Het beginnend christendom werd hierdoor beïnvloed. De Kerk heeft de angst voor het zondige lichaam meegegeven in haar moraal en opvoeding.
De idealisering van maagdelijkheid en celibaat is er een teken van.

In het Oud Testament en bij de Joden waren de priesters sacrale ambtenaren. Met het Edict van Milaan in 313 voerde keizer Constantijn de godsdienstvrijheid in en in 380 verhief keizer Theodosius het christendom tot staatsgodsdienst. Bisschoppen en priesters werden ‘sacrale staatsambtenaren’. Kinderen van gehuwde bisschoppen en priesters, hun wettige erfgenamen, betekenden een gevaar dat kerkelijk bezit in vreemde handen kwam. In de derde eeuw verschijnen decreten voor de verplichting tot onthouding, maar het duurt tot 1139 vooraleer elke priester tot celibaat verplicht wordt door het Tweede Lateraans Concilie en dit alleen voor de Kerk in West-Europa.

De celibaatswet blijft in alle landen van Europa op veel weerstand stuiten. Vele priesters leefden in concubinaat, de kerkelijke overheid reageerde slap en de parochianen waren tolerant. De bisschoppen droegen weinig zorg voor de keuze, de opleiding en de geestelijke vorming van de priesters. Ook de overname door de Kerk van de macht van de Staat inzake huwelijkssluiting speelde een rol. In de late Middeleeuwen wordt het huwelijk een sacrament waarin de priester een taak te vervullen heeft.

In de zestiende eeuw was de Latijnse Kerk tot in de hoogste rangen ziek door geldzucht, machtswellust en losbandig zedelijk leven. De lagere geestelijkheid leed onder de verwaarlozing van haar intellectuele, theologische en pastorale vorming. De seksualiteit, als bedreigende doodzonde, speelde een belangrijke rol in de godsdienstbeleving. In de Middeleeuwen klinkt de roep tot ‘hervorming in hoofd en ledematen’ en ontstaan er nieuwe ordes. In de Duitstalige landen breekt de ‘reformatie’ beweging los met Luther. Calvijn en Zwingli volgen spoedig. Luther bestrijdt de celibaatsverplichting  en treedt in het huwelijk. Hij bestrijdt ook de aflatencultus in de Kerk.

In 1545 roept Rome een Concilie samen in Trente. Het celibaat komt herhaaldelijk op de dagorde. Trente vaardigde ook een decreet uit dat de bisschoppen verplichtte tot oprichting van een seminarie voor de opleiding van priesters. Sinds Trente werd voorkomen dat gehuwden priester werden. Tweemaal wordt de eenheid van de Kerk verscheurd, in 1054 (met orthodoxen) en in 1517 (met protestanten), en telkens speelde het verplichte celibaat een pijnlijke rol. Niettegenstaande het verzet tegen het celibaat verscheen in 1917 het kerkelijk wetboek waarin dispensatie van de celibaatsverplichting niet mogelijk was.

Paus Johannes XXIII (1958-1962) besliste om dispensatie van de celibaatsverplichting kerkrechtelijk mogelijk te maken en om een concilie samen te roepen: het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965). Paus Paulus VI (1963-1978) wees alle pogingen om teksten van bisschoppen over het celibaat op de dagorde van het Concilie te krijgen af. Paus Johannes-Paulus II (1978-2005) besloot omwille van de vele aanvragen tot dispensatie van de celibaatsverplichting om een strenger beleid te voeren. Na Vaticaan II komt er in de Kerk een debat los over het priesterschap rond het celibaat en rond het ambt zelf.

De veranderde visie over het wezen van de Kerk en over de opdracht van de leken had een weerslag op het leven van de priesters. Het Vaticaan bleef echter de traditionele opvatting voorstaan dat het priesterschap een uitsluitend ‘sacraal’ ambt is. De Encycliek ‘Sacerdotalis Caelibatus’ (1967) van Paulus VI behoudt de celibaatsverplichting voor priesters. In een ‘Brief aan de priesters’ op Witte Donderdag 1979 tracht Johannes-Paulus II de argumenten van de tegenstanders te weerleggen. De reële Kerk ging een ander weg op en het felle tekort aan priesterkandidaten had een groot personeelstekort als gevolg.

Gezien de massale uittocht van priesters uit het ambt en uit het klooster werden nationale verenigingen opgericht en in 1985 een ‘Internationale Federatie van Gehuwde Priesters’. Op het einde van de eeuw lag het aantal gehuwde priesters rond de 100.000. Eén op vijf heeft de stap gezet en de uitsluiting ondergaan. De meeste gehuwde priesters wilden de Kerk niet verlaten en wilden na afschaffing van het celibaat priesterwerk blijven doen. Ze verlangden nieuwe structuren voor het ambt en voor de Kerk. Alle gehuwde priesters en hun vrouw hebben bittere uitstoting, armoede en strijd voor een nieuw bestaan moeten doormaken.

De overblijvende parochiepriesters lijden onder stijgende werkdruk, vereenzaming en vergrijzing. Een aantal priesters zoekt berusting in een clandestiene liefdesverhouding. Vaticaan II liet de wijding toe van gehuwde mannen tot diaken. Ze mogen echter niet hertrouwen als ze weduwnaar worden. In bijna alle katholieke landen van de wereld kwamen groepen van gehuwde priesters tot stand. De nationale verenigingen van de gehuwde priesters brengen hun probleem in de publiciteit via tijdschriften, vergaderingen, krantenartikels, radio en televisie. De ‘Internationale Federatie van Gehuwde Priesters’, waarvan de auteur de eerste voorzitter werd, verspreidde de besluiten van haar Congressen.

In een laatste deel staan enkele conclusies over het conflict tussen de Kerkleiding en steeds nieuwe generaties van priesters. Dit conflict berustte op twee elkaar afstotende polen, op het onverzoenbare tussen een sacraal ambt en een zondige seksualiteit. Vele priesters hadden niet enkel problemen met het celibaat, maar ook met het sacraal ambt zoals dit sedert de vierde eeuw gegroeid was. Ze wensten een radicale wijziging van het ambt, als een tijdelijke functie voor mannen en vrouwen, gehuwd of celibatair, zonder dat het sacramentele priesterschap wordt afgeschaft. Ze wensten ook een vernieuwing van de Kerk.

Mark Cornelis

 

Boek 1.jpeg
Gepost in